Laatste bewerking 16 feb. 2019
In de paragraaf ‘1998 Op vrijersvoeten’ werd al vooruitgelopen op ‘de bende duivels’ die zich in de details van de fusie op basis van gelijkwaardigheid van NIBE en SVV verscholen. In de paragraaf ‘1998 Schoonfamilie’ wees Dik van Velzen er een paar SVV-interne aan. Hier volgt een herinnering van Hein Blocks, destijds Directeur van de NVB, Nederlandse Vereniging van Banken, en als zodanig lid van het Algemeen Bestuur van de Vereniging NIBE.
Hein Blocks in 2016: ‘Eerst wil ik even kwijt dat Nibe me altijd na aan het hart heeft gelegen. Zowel in het bestuur van Nibe als in dat van de NVB heb ik me altijd sterk gemaakt. Dé meerwaarde die ik voor de banken en NVB zag was:
a. Inbreng vanuit de banken van actuele, specialistische know-how naar het eigen opleidingsinstituut en
b. Grip op kwaliteit en kennisniveau in de branche door het in eigen hand hebben van de exameneisen.
Dat het instituut in 2013 helaas toch nog is vervreemd, heeft mijns inziens inderdaad alles met de tijdgeest (zie:1997 Op kamers) te maken.
Een belangrijk punt bij het overleg over het samengaan van NIBE en SVV was het waardeverschil, dat aanzienlijk was. Bij simpel in elkaar schuiven zouden de banken (NVB) dus een overwicht in NIBE-SVV verkrijgen en dat wilden de verzekeraars absoluut niet. De oplossing daarvoor was dat de verzekeraars via het Verbond dat verschil zouden compenseren door vóór de fusie nieuw vermogen in te brengen bij SVV, om zo gelijkwaardigheid te bereiken. SVV draaide niet goed in die tijd en bij zelfstandig doorgaan hadden de verzekeraars vermoedelijk ook nieuw vermogen moeten inbrengen.
Maar de verzekeraars wilden niet betalen én toch een gelijkwaardige positie met de banken verkrijgen. Daardoor bleven er drie opties open: (1) niet-doorgaan met de fusie, (2) verkopen aan een derde partij of derde partij laten deelnemen en (3) NIBE vóór de fusie een uitkering te laten doen om het waardeverschil weg te werken.
Optie 1 was niet aan de orde, omdat de besturen NVB en Verbond de fusie absoluut wensten. Optie 2 ook niet, omdat beide achterbannen (toen nog wel, en terecht) het bezitten van een eigen, hoogwaardig opleidingsinstituut van groot belang vonden. Zo bleef optie 3 over, waarbij het door NIBE uit te keren bedrag uiteindelijk aan de lage kant is vastgesteld. Een omissie achteraf bezien overigens is, dat men zich aan bankenzijde pas na de fusie realiseerde dat waar NIBE opleidings- én exameninstituut inbracht, dat aan de kant van de verzekeraars alleen het opleidingsinstituut betrof.
Terzijde 1: Over het achterlaten van het exameninstituut SEA schrijft Dik van Velzen in 2016: De werkvloer bij SVV en SEA was verbaasd, dat het exameninstituut niet meefuseerde. Als verklaring is wel gegeven dat SEA ook de (op grond van de Wabb ingestelde) vestigingsdiploma’s A en B uitgaf, maar die verklaring bevredigde niet echt. Om te beginnen had in een lange reeks van jaren de Minister van Financiën daar nooit echt – hoogstens formeel – moeilijk over gedaan, terwijl SVV en SEA al vanaf de jaren ’50 in alle opzichten verweven waren: zelfde bestuur, zelfde gebouw, zelfde directeur, personeel werd vrolijk uitgewisseld, examens door dezelfde typekamer gezet en op de eigen huisdrukkerij gedrukt, enz. Rond 1994 kreeg de SEA wel een eigen bestuur, maar de verdere verwevenheid bleef bestaan. Bovendien was voor die twee examens best een mooie Chinese-muurconstructie denkbaar geweest, terwijl alle andere examens (tientallen) puur bij SVV-cursussen hoorden. Heel kort ná de fusie, toen de ontwikkelingen rond de Wfd/Wft zichtbaar werden, kreeg NIBE-SVV daar al bitter spijt van. Toen was het Ministerie nog steeds heel soepel en had het geen bezwaar als SEA alsnog bij NIBE-SVV was gevoegd. Daar zouden dan ook alle Wft-examens naar toe hebben kunnen gaan. Voorwaarde was wel dat de NVB én het Verbond het daarover eens waren. Maar het Verbond wilde toen niet meer. Inmiddels is de examenclub er toch bij gekomen. Maar intussen was al warboel ontstaan door de elkaar naar het putje toe concurrerende Wft-exameninstituten..
Vervolg Hein Blocks: De NVB zelf leek geen belang te hebben bij een dergelijke uitkering, omdat die direct zou doorstromen naar de leden. NVB had een vast buffervermogen en de contributie werd bepaald door de begrote kosten om te slaan over de leden, waarbij de buffer diende om hetzij onverwachte kostenposten op te vangen dan wel te zorgen voor een stabiel contributieniveau van jaar tot jaar.
Tezelfdertijd wilde SNS de vroegere Spaarbankbond opheffen, welke nog als enige actief het pand Singel 236 / Herengracht 205 bezat en als enige inkomstenbron de verhuur daarvan aan NIBE (Herengrachtzijde) en NVB (Singelzijde). NIBE wilde graag op die locatie blijven en de NVB zag ook voordelen in zo’n ‘bankbedrijfsverzamelgebouw’, ook na fusie.
Terzijde 2: inpandig en/of over de binnenplaats te bereiken zaten destijds ook de bancaire organisaties AIF, DSI en NCVB. Toen in juli 2000 het personeel van NIBE-SVV locatie Utrecht in Amsterdam gehuisvest ging worden, moesten deze 3 huurders hun biezen pakken.
Alles combinerend heb ik toen het voorstel gedaan aan het bestuur NVB om de uitkering van NIBE te gebruiken voor aankoop van het gezamenlijke pand met gelijktijdige aanpassing van de formule voor het buffervermogen, in die zin dat dit pand niet zou meetellen in de vaststelling daarvan.
Tegenprestatie voor niet-uitkeren aan leden NVB waren de lagere huisvestingskosten voor de NVB: (1) i.p.v. huur aan Spaarbankbond alleen doorberekening van het NVB-deel van de kosten aan het gebouw en (2) netto-inkomsten uit NIBE-huur na aftrek van de kosten voor het gebouw. Daardoor kon een lagere contributie aan de leden kon worden berekend.
NIBE(-SVV) kreeg een lagere huur dan voorheen omdat van een bewust lage rentevoet werd uitgegaan. Hiertegenover stond de extra-huur (op basis van dezelfde lage rentevoet) voor het door NVB aangekochte buurpand Herengracht 203 inclusief de verbouwing daarvan. NIBE(-SVV) kon of wilde die verbouwing niet zelf bekostigen, wilde wel zelf bepalen hoe die verbouwing zou moeten zijn (waardoor die mijns inziens wel (te?) kostbaar is geweest) en dus werden de kosten ervan door NVB voor haar rekening genomen en tegen diezelfde rentevoet middels een huuropslag over een lange periode uitgesmeerd.
Terzijde 3: Zoals in Terzijde 8 van de paragraaf ‘1997 Op kamers’ vermeld, is de verenigingsgedachte bij Nibe nog lang blijven leven. Aanvankelijk heerste de idee slechts de opleidingsactiviteiten in BV-vorm onder te brengen en de ideële bij de aandeelhoudende Vereniging NIBE te laten. In de aanloop van de fusie met SVV werd echter besloten álle activiteiten in de nieuwe BV NIBE-SVV in te varen. Die verenigingsactiviteiten zouden immers kunnen bijdragen aan P.R. en marketing. In dit geval zou in de Vereniging NIBE slechts vermogen in de vorm van beleggingen en liquiditeiten overblijven. Schipper heeft toen de suggestie geformuleerd uit dat achterblijvende vermogen beurzen te verstrekken aan buitenlandse studenten. Dit idee is in de voorzomer van 1999 niet door de NVB overgenomen. Een van de drie grootbanken (i.c. ING) wenste uitkering, hetgeen fiscaal niet aantrekkelijk was. Hein Blocks is er, zoals bovenstaand beschreven, vervolgens in geslaagd het Nibe-vermogen voor de branche in de breedte aan te wenden. De NVB kocht het pand Singel 236/Herengracht 205 van de Spaarbankbond voor NLG 20 mln.
Hoe nu lagen die financiële verhoudingen voor de fusie?
Uit de tabel Exploitatie 1998-2005 (zie onderdeel Data; samengesteld op basis van de betreffende jaarverslagen) valt terug te rekenen dat Nibe in zijn laatste volle jaar als zelfstandige onderneming, 1998, in guldens
. een omzet had van ruim 26 mln,
. een bedrijfsresultaat van 3,5 mln en
. algemene reserves van 20,1 mln.
Terzijde 4: over 1998 en 1e halfjaar 1999 genoot het Nibe personeel een 14e maand.
Bij SVV BV liep het boekjaar t.m. juni. In haar laatste volle jaar, 1998/1999 bedroeg
. de omzet bijna 20 mln,
. was het bedrijfsresultaat min 1,6 mln en
. beliepen de algemene reserves ongeveer 2,9 mln.
Nogal een verschil, dat laatste lopende jaar. De bedrijfswaardeerders concludeerden uiteindelijk een waardeverschil tussen de ondernemingen van NLG 12.2 mln. Op 4 maart 1999 wordt dat door het Algemeen Bestuur van NIBE daarop afgetikt.
Terzijde 5: Merkwaardig, het verschil in gepubliceerde reserves beliep al ruim NLG 17 mln, en Nibe liep als een tierelier terwijl SVV kwijnde. Het geheugen fluistert dat het waardeverschil eigenlijk op NLG 24 mln was getaxeerd, maar dat de fiscus voor toekomstige afschrijvingen daarvan de helft zou accepteren. Voorzitter Dolf van den Brink zei toen: waarom zouden we het economische waardeverschil niet gelijktrekken aan het fiscale?
Ter verkrijging van gelijkwaardigheid was, optie 3 van Blocks, dus het achterblijven van vermogen in de Vereniging NIBE nodig. In een financieel plan van 18 oktober 2001 blikt de directie van NIBE-SVV daarover als volgt terug: ‘Bij het aangaan van de fusie startte NIBE-SVV met een relatief bescheiden eigen vermogenspositie. Dat was het gevolg van het overbruggen van het waarderingsverschil in inbreng van enerzijds het NIBE en anderzijds de SVV bij handhaving van gelijke zeggenschapsverhoudingen voor de twee aandeelhouders. Het waardeverschil van ca. NLG 12 mln werd bij fusiedatum met de Vereniging NIBE verrekend. Ter financiering hiervan werd een vaste banklening van fl. 7 mln. aangegaan met lineaire aflossing in vijf jaar en een rekening courant krediet van NLG 5 mln, inmiddels teruggebracht tot fl.2,5 mln. Het waardeverschil werd als goodwill (veronderstelde toekomstige winstcapaciteit) geactiveerd, af te schrijven in vijf jaar. Een ruimere startpositie bleek niet mogelijk, omdat de SVV – op zijn beurt het recente fusieresultaat van de oorspronkelijke SVV en een zestal regionale opleidingscentra – een niet onaanzienlijk verlies leed’.
Een sprong in het duister van de toekomst, die fictieve post goodwill van NLG 7 mln, in 5 jaar af te bouwen, parallel aan de aflossing van een vaste lening van hetzelfde bedrag. In de paragraaf ‘1999 Wittebroodsweken’ zal blijken dat de juichstemming van Nibe-kring al vóór de eeuwwisseling begon te ebben.
Hier rest nog de kleine geschiedenis van het inslapen van de Vereniging NIBE. Teneinde een fiscale claim van 68% te ontlopen is de Vereniging NIBE uiteindelijk juridisch gefuseerd met de Nederlandse Vereniging van Banken. Door het continue overname- en fusie proces in het Nederlandse bankwezen behoorden vrijwel alle oorspronkelijke oprichters en later daaraan gelijkgestelden van het NIBE uiteindelijk ook tot de ledenkring van de NVB. Drie uitzonderingen: DNB, AEX en VBOL (Vereniging Bemiddelaars in Onderhandse leningen). Zij werden ‘uitgekocht’ pro rata hun laatst bekende stemgewicht, i.c. NLG 6,4 voor alle 3 samen.
En de verenigingsgedachte? Deze is het langst blijven leven bij de laatste voorzitter, Dolf van den Brink. Nog in de vergadering van het Dagelijks Bestuur van 27 oktober 1999 – de fusie was al op 1 juli – pleitte Dolf voor behoud van de binding bedrijfstak-BV, desnoods middels een aandeelhoudende stichting. Maar aandelen in dode hand of een verder lege participatiemaatschappij sprak de andere bestuursleden niet aan. Vervolgens maakte Dolf zich sterk voor behoud van – een soort van – NIBE-jaardag en het ondersteunen van een leerstoel ‘vanwege’ NIBE-SVV. Die leerstoel is er gekomen, eerst bekleed door Dolf zelf en
anno 2016 door de Nibeaan prof. dr Rob Schotsman. De laatste jaardag, de 30e, was die van 1999, met een mooi afsluitend diner bij ABN.AMRO op de Mahlerstraat, waar een keur van vroegere bestuursleden, preadviseurs en coreferenten aanzaten. Niet preadviseur van de dag, Rijkman Groenink; die werd die dag aangekondigd als opvolger van Jan Kalff.
Jan Schipper