Laatste bewerking: 22 december 2016
De Tweejarige Schriftelijke Bankcursus werd in 1943 door Van Zwet geplukt uit de teksten van de colleges voor bankmedewerkers in Amsterdam en Rotterdam.
Hoe, dat is beschreven in de paragrafen Commissie voor den Cursus en Opbouw Cursusbedrijf van het hoofdstuk Chronologica. Voorts in de paragraaf Van Zwet in het hoofdstuk Personalia.
Thema Curriculum omvat verschillende onderdelen:
- Curriculum 1943-1968 (onderstaand door Jan Schipper).
- 1976 Krediettraject in wording (onderstaand door drs H. van der Zwaag))
Voorts beschikbaar:
Doc. en vakken Tweejarige ’43-’44 en ’47/48 (onder Varia/Nomina)
Inschrijvingen ’45-’72 (onder Varia/data)
Curriculum 1943-1970
De hele 2e helft van de 20e eeuw fungeerde de Bankcursus/Nibe-Compleet als vuurbaak, mijlpaal en startpunt voor een mooie bankcarriere. (zie bijvoorbeeld de bijdrage Typisch een Tweejariger van Van der Zwaag in Varia)
Twee parallellen
A: Beroep werd vak werd baantje.
B: Vorming werd kennisoverdracht werd instructie.
Bij bijeenkomsten van Nibe-staf en bankopleiders over doel, diepgang en praktijkgerichtheid, werd tot midden jaren negentig van Nibezijde vaak een frase gebruikt als: het gaat er om dat de cursist zijn plaats binnen zijn afdeling herkent, die van zijn afdeling binnen de bank en die van de bank in de samenleving.
Dat ‘idealisme’ is al in het eerste prospectus, 1943, ingebouwd door Verrijn Stuart en is ook vanaf het eerste uur voortdurend ter discussie gesteld door pragmatici uit het Bestuur en docentencorps. Het fraaist is zijn verwoording is het Ten Geleide van de allereerste editie van Bank- en Effectenbedrijf: Het menselijk leven wordt eerst werkelijk waardevol door zinvolle arbeid. Slechts het zich gestadig verdiepen in de oorzakelijke of organische samenhang der onderdelen van het bedrijf, waarin men werkt, verschaft morele voldoening en ware arbeidsvreugde.
In het eerste prospectus dat onder opvolgend voorzitter Van den Brink is uitgebracht, 1956, telt die bedrijfsvisie nog wat meer woorden en luidt de maatschappelijke context vervolgens: Voor hen die tot een meer verantwoordelijke taak zijn geroepen, is bovendien een deugdelijke kennis nodig van het bedrijfsleven als geheel, en van de plaats die het bank- en effectenbedrijf daarin inneemt.
En in het laatste prospectus,1968, van toenmalig voorzitter Karsten staat o.a.: Nu is het Bank- en Effectenbedrijf veel omvattend en slechts weinigen in het bedrijf komen met alle verschillende werkzaamheden in aanraking… Daarbij komt nog dat veel van wat er in het bedrijf gebeurt zijn eigenlijke zin vindt in het wijder verband van het gehele maatschappelijke bestel en dus pas werkelijk begrijpelijk wordt, wanneer men enig begrip heeft van de rechtsorde waarin wij leven en van de economische wetten, die de gang van zaken beheersen.
‘Daar kan ik geen soep van koken’ zou de huidige bankmedewerker zeggen. En zoiets zeiden ze vroeger ook. Na de opbouw in 1943 door Van Zwet (NSS) van Den Schriftelijken Cursus voor opleiding van Beambten in het Bank- en Effectenbedrijf vanuit de mondelinge cursussen uit het Amsterdamse en het Rotterdamse, is na de oorlog in het Bestuur voortdurend gedelibereerd over de volgorde en diepgang van theorie en praktijk, het vooronderstelde vooropleidingsniveau van de deelnemers, hun toegedachte leergierigheid en discipline, de kwaliteit van de docenten/auteurs. Telkens wanneer de examenresultaten weer eens tegenvielen, en/of de nieuwe inschrijvingscijfers, werd er geroepen om meer propaganda, voorlichting, reclame, gesprekken met P.Z. van de grote banken en andere listen.
Opvallend vaak lag voor de heren bankiers de steen des aanstoots in de financiële sfeer. Maar het moet gezegd dat alle drie voorzitters op beslissende momenten de kwaliteit van de opleiding lieten prevaleren en er op wezen dat de opleidingskosten voor de bedrijfstak toch alleszins te dragen viel.
In de bijlage Docenten en Vakken 1943-47 is het complete oorspronkelijke curriculum gegroepeerd, met toevoeging van het aantal lessen per vak. Globaal is het fifty-fifty theorie en praktijk. Wie de moeite neemt het prospectus 1968-70 er naast te leggen zal opmerken dat die ongeveer hetzelfde oogt, met iets minder theoretische ‘ballast’.
Ter zijde: Vermeldenswaard is nog wel dat begin jaren ’60 (8 aug. 1960) gediscussieerd is over de vraag of ook onderwerpen over de administratieve organisatie en automatisering in het curriculum zouden moeten worden opgenomen. Met name Van Lanschot was daar voorstander van. En in februari 1963 idem de idee over personeelsbeleid. Pas 15 jaar later zijn die cursussen er gekomen: Inleiding automatisering Bankbedrijf resp. Inleiding Leidinggeven Bankbedrijf. Ze waren beide geen succes.
Het examenreglement van 1943 wijst in de richting van een academische opzet: ‘overgangs’ tentamens, werkstukken, scriptie en een afsluitend examen. Maar zo’n opzet was na de oorlog kennelijk niet meer te handhaven. Naar inschatting kan de Tweejarige Schriftelijke Bankcursus worden ingeschaald als een HBO-bachelor. Academisch afgestudeerde economen kregen vrijstellingen voor hun ‘algemene’ vakken, tot groot verdriet van afgestudeerde juristen.
Maar wat te doen met die massa ambitieuze bankmedewerkers van MBO-niveau of lager? Af- en omzet konden best een extra duwtje hebben. Maar Verrijn Stuart wilde eind 1947 nog geen niveau-concessie doen: geen uitsplitsing. Besloten werd een onderzoek te doen naar de examenresultaten. Op 26 oktober 1948 rapporteerde Van Zwet dat noch de werkgever, noch de werkplek (Amsterdam/Rotterdam/provincie), noch de leeftijd, noch het aantal dienstjaren van invloed was op de examenresultaten. Het enige dat doorslaggevend bleek was het niveau van vooropleiding.
Terzijde: in de jaren ’80 was het ‘not done’ om op iets ‘aangeborens’ te testen, maar in de jaren ’90 bleek bij Nibe-intern onderzoek keer op keer dat vooropleiding inderdaad de enige factor was bij slaag/zak-onderzoek.
Het niveau-thema is in de vergadering van 31 maart 1949 uitvoerig besproken. Van alles werd gesuggereerd: herinrichting naar meer praktijk in 1e jaar, restitutie inschrijfgeld voor stoppers, een regeling voor spijtoptanten, verplicht P.D. Boekhouden, een 1e-jaarsdiploma, maar Verrijn Stuart wilde geen afbreuk doen aan peil en status van ‘zijn’ Cursus.
Uiteindelijk werd gekozen voor het uitbrengen van een Elementaire Cursus naast de echte Cursus. Hoewel ook nog voorwerp van discussie is geweest of er dan een apart prospectus moest worden uitgebracht, staan beide gebroederlijk op de omslag van 1950-1951.
Maar sommige broers zijn ‘more equal’:’Het studieplan van de tweejarige schriftelijke cursus is speciaal gericht op het verschaffen van de kennis welke voor de beambte van het bank- en effectenbedrijf, die een meer verantwoordelijke functie bekleedt, van waarde is. Deze cursussen hebben grote belangstelling van de beambten ondervonden. Misschien wel te veel: terwijl zij bedoeld zijn voor hen, die eventueel in aanmerking komen voor de hogere functies, blijkt dat tal van employé‘s, die nog onder aan de ladder staan, maar die behoefte gevoelen een beter inzicht te krijgen in wat er omgaat in het bedrijf waar zij werkzaam zijn, aan deze cursussen deelnemen. Bij gebrek aan brood eten deze beambten korstjes van pasteien.(de verzwarting is van mij, JS)
Het Bestuur der Stichting heeft daarom besloten naast de bestaande tweejarige cursus een éénjarige elementaire schriftelijke cursus te organiseren met het doel deze employé’s het brood te geven dat zij nodig hebben en dat zij kunnen verteren zonder hun geestelijke maag te overladen’.
De elementaire cursus 1950 was kwantitatief een groot succes. Maar het was geen panacee voor de resultatenrekening. De grote inschrijving hield geen stand. De naam werd een paar keer veranderd en in 1955 werd het gewoon het eerste jaar van de Tweejarige. Wel werd weer de lesstof hier en daar gehergroepeerd.
In 1964 deed zich weer eens een dip in de financiële resultaten voor en werd de idee van een elementaire cursus opnieuw van stal gehaald. Als argument werd op 17 juli gebruikt, dat velen in de provincie dan toch gemakkelijker konden worden geënthousiasmeerd. Dat veld kon immers maar moeilijk met de bankinterne opleidingen worden bestreken.
Voorzitter Karsten vraagt aan adviseur, ex-directeur, Van Zwet zijn geheugen te willen opfrissen. Van Zwet: ‘na enkele jaren was er een sterke teruggang in de belangstelling. Men zag dat men door het diploma elementaire cursus te behalen niet veel verder kwam, en men ging deze cursus als tweede rangs beschouwen. Men dien niet uit het oog te verliezen, dat jonge employé’s voornamelijk werken en willen werken om hun promotiekansen te vergroten of een hoger salaris te kunnen krijgen. Dat zat er echter niet in’.
Het idee van een nieuwe elementaire cursus werd via een enquête naar later verschoven, maar niet verlaten. In januari ’65 stelt van Lanschot dat sinds 1952 zich 3600 personen op de Tweejarige had ingeschreven, maar dat de Stichting slechts 1700 personen een voldoende had toegekend voor het 1e leerjaar en 1300 voor het 2e had gediplomeerd. Hij schat het aantal uit de banken vertrokken diplomahouders op 200, zodat er op een totaal van 28.000 bankemployé’s slechts 1100 gediplomeerden zijn, ongerekend de employé’s van commissiehuizen en landbouwkredietbanken. Van deze laatste zijn 140 kantoren bij ‘Utrecht’ aangesloten, 50 via ‘Eindhoven’ bij de Provinciale Bond. 1100 Kantoren zijn niet aangesloten. Voor al deze groepen dient volgens Van Landschot iets te worden georganiseerd.
Van Zwet liet vervolgens teksten concipiëren die bij de grootbanken als prima werden beoordeeld. Maar ABN en Amro waren geen doelgroep, die hadden zelf al interne opleidingen ontwikkeld. En NMB? Die wilde, het was intussen 1967, iets geheel anders: geprogrammeerde instructie. (zie paragraaf Didactisch Model)
Terzijde: Het verschijnsel van een zich afzettende, minder coöperatieve, opstelling van vertegenwoordigers van de NMB deed zich idem in de jaren ’90 regelmatig voor.
Al die tijd, tot 1968, bleef in Amsterdam de Mondelinge Cursus bestaan. Veel auteurs van de Schriftelijke kwamen voort uit het docentencorps van de Mondelinge. Ook naar niveau groeiden de twee naar elkaar toe. Het diploma van Dé Bankcursus had zoetjesaan een meerwaarde verkregen, en in 1960 werden ze nevengeschikt in het prospectus.
Het probleem van de afweging kwaliteit/kwantiteit is door, toen adviseur, Van Zwet eind jaren ’60 met schaar en lijmpot te lijf gegaan. Hij splitste de Tweejarige in een Basisopleiding en 4 keuzevakken. Bankier-zijn was niet langer een attitude en beroep, de bankmedewerker was een professionele vakspecialist geworden. Van alle ‘maatschappelijke’ lesstof bleven er twee over, Geld- en bankwezen en Economie. En die sneuvelden 2 decennia later, toen er nog slechts vraag was naar tips en trucs.
En Verrijn Stuart? Die had zijn idealisme ingebracht in de sectie Verenigingsactiviteiten van Nibe.
Jan Schipper
23 februari 2016
Kredietentraject in wording
Op 1 september 1976 kwam ik vanaf de kredietafdeling van ABN Utrecht in dienst bij het Nibe, de organisatie die mij een paar jaar eerder het diploma Tweejarige Bankcursus had uitgereikt. Mijn aanvangssalaris bedroeg HFL 4.000,– per maand, de emolumenten waren conform die in het bankwezen. Het was de bedoeling dat ik, samen met een nog aan te trekken collega, binnen de nieuwe opleidingsstructuur van het Nibe – de 40 jaar oude Tweejarige Bankcursus ging geheel op de helling – invulling zou geven aan het nieuw te ontwikkelen kredietentraject, opgebouwd uit – ten minste – 3 blokken.
Eind jaren ’60 had de Bestuurscommissie van Supervisie Cursussen zich gerealiseerd dat de Tweejarige Bankcursus te ver schoot en te diep groef voor de massa nieuwe bankmedewerkers: het werd verstandig te differentiëren naar niveau en te moduleren naar thematiek. In 1971 slaagde de Werkcommissie voor de Vakopleiding er in vorm te geven aan een nieuwe vakopleiding bestaande uit een Basisopleiding gevolgd door 4 cursussen naar keuze: Binnenland, Buitenland, Kredieten en Effectenbedrijf. Vervolgens gingen het lid van de Werkcommissie mr. J. van Zwet en de Directeur Opleidingen mr J.H. Posthumus met schaar, papier en lijm te Tweejarige te lijf en kregen de secretaresses opdracht de verknipte teksten uit te typen.
De gedachte hierachter was dat een bankmedewerker zou moeten beginnen met het oriënterende hoofdstuk van de Basiscursus om desgewenst, afhankelijk van het werkgebied van de medewerker, aansluitend een cursus te kiezen uit een van de vier specialisaties. Voorts zou elk deelgebied op twee niveaus moeten worden geschreven: op instapniveau voor de beginnende bankbediende en een verdieping voor de wat hoger geschoolden en/of ervaren werknemers zoals procuratiehouders.
Wat nauw zou luisteren was het taalgebruik van met name het instapniveau. De Tweejarige Bankcursus was immers voor de happy few van de hogere echelons ontworpen. Een vak als Geld- en Bankwezen was bijvoorbeeld in academisch jargon geschreven door professor Klant. Maar in de loop der tijd waren de cursisten steeds meer afkomstig uit gelederen met vooropleiding Mavo/Havo, soms aangevuld met avondstudies als Praktijkdiploma Boekhouden: minder hoog geschoold, maar doorbijters die kennelijk bereid waren tot avondstudie. Het was zaak het deze cohorten niet onnodig moeilijk te maken door academisch taalgebruik: de democratisering op de werkvloer noopte tot vernieuwing van de communicatievormen.
In afwachting van de komst van de collega, was ik begonnen om opleidingsafdelingen van de diverse banken te gaan bezoeken om hun opleidingsdoelen en -behoeften te inventariseren. Uitgangspunt bleef dat het Nibe de voor alle banken gemeenschappelijke kennisbehoefte zou vullen en de individuele banken zelf zouden zorgen voor cursussen van het bankeigene. Elke bank heeft immers haar eigen specifieke producten, procedures en clientéle. Door zo’n samenwerking kan de kwaliteit omhoog en kunnen de kosten omlaag. Nadat ik de opleidingsafdelingen van de verschillende banken had bezocht bestond er één bureaukast in Nederland waar alle bankcursussen op het gebied van kredieten gebroederlijk naast elkaar lagen: de rode van AMRO gebroederlijk naast de gele Rabo enzovoorts.
Omdat mijn beloofde collega voor dit project maar niet kwam, begon ik op een zekere ochtend alvast maar te schrijven. Mijn baas, drs Jack P. van Driel, had mij als leidraad meegegeven: “Hilbert, bij het schrijven van een cursus moet je beginnen met het maken van een geraamte. En op dat geraamte moet je vlees aanbrengen”.
Het uitleggen van het geraamte kostte de meeste hoofdbrekens, geschreven krediettekst had ik voldoende op de plank liggen. Zo ontstond al schrijvend een eclectisch geheel dat na afronding Kredieten 1, en later Grondbeginselen Zakelijke Kredietverlening, werd genoemd. Nadien maakte ik ook nog het voorlopige geraamte voor Kredieten 2, alsmede van de juridische module daarvan. Deze juridische module verkocht Van Driel voor naar ik meen HFL 50.000,– aan de toenmalige Nederlandsche Credietbank. De NCB wilde het niveau van zijn procuratiehouders en kantoordirecteuren nog wat opvijzelen en wilde kennelijk niet wachten op het uitkomen van de K2.
Ik herinner me nog dat toen K1 was afgerond ik daarover een gesprek had met dr. Jaap Kymmell, gedelegeerd bestuurslid van Nibe. Hij zei letterlijk ‘meneer Van der Zwaag, ik herinner me nog ons eerste gesprek over de nog te ontwikkelen cursus. In dat gesprek gaf ik u wat aanwijzingen hoe te gaan schrijven. Toen ik u die aanwijzingen gaf hoorde ik u zeggen “ Ja, ja”, maar ik voelde dat u dacht “nee, nee”. Doch ondanks dat uw aanpak niet de mijne was, ben ik nu achteraf zeer tevreden; U heeft in toegankelijk Nederlands geschreven; zo schrijft men niet op de Universiteit.
Een mooi compliment. Maar wat Kymmell niet wist, was dat ik de concepten aan ten minste 10 personen binnen en buiten het NIBE had laten lezen. Iedere grote of kleine opmerking en ieder vraagteken in de kantlijn was voor mij aanleiding om de betreffende zin of alinea opnieuw te heroverwegen en wel zodanig, dat maar één uitleg vatbaar zou zijn. Door tevens zinnen waar mogelijk te breken, wordt een tekst nog meer helder en toegankelijk.
‘Dat komt de toegankelijkheid ten goede’ was destijds de lijfspreuk van de cursusontwikkelaars bij het Nibe. Met name collega Mädi Quépin liet niet na ons het beeld voor te houden van die overdag afgetobde bankmedewerker die ’s-avonds studeerde, terwijl op de televisie Ajax zijn europacupduels speelde. Maar dat betekende ook dat de aan de typekamer aangeleverde concept teksten vele malen opnieuw moesten worden getypt. Een flink stuk tekstgedeelte kwam pas al knippend en plakkend en met de Pritt stift tot stand. En dan weer, en weer…
Ook de inhoud werd grondig op juistheid gecontroleerd. Zo herinner ik mij dat dr. Dolf van den Brink oud lid van de Raad van Bestuur van de ABN.AMRO – ik had hem tijdens mijn periode als chef kredieten van de ABN kantoor Utrecht als stagiaire op de afdeling gehad en was met hem bevriend geraakt – van het NIBE een 35 tal concept K1’s ter beschikking kreeg om deze uit te testen. Hij was op dat moment kantoordirecteur van het regiokantoor Amersfoort van ABN. Als docent gaf hij kredietlessen aan de medewerkers binnen zijn eigen regio. Hij sloeg daarmee twee vliegen in één klap: hij bracht zijn eigen mensen het kredietenvak bij en hij controleerde tegelijkertijd de NIBE cursus. Om een nog grotere kring van geïnteresseerden te bereiken heeft hij later de hooflijnen van K1 samengevat en gebundeld in een boekje van de Nibe-Serie Bank- en Effectenbedrijf.
Dolf van den Brink, 1948-2015, heeft altijd veel affiniteit gehad met opleiden. Zo zat hij voor Nibe in de stuurgroep voor de Algemene Opleiding Bankbedrijf. Later werd hij voorzitter van de Vereniging Nibe. Na zijn aftreden bij ABN.AMRO is hij ‘wegens het Nibe’ buitengewoon hoogleraar aan de UvA geweest. In die hoedanigheid heeft Dolf in zijn oratie en in menig artikel in het Maandblad Bank- en Effectenbedrijf de bedrijfstak gewaarschuwd voor de Amerikaanse stijl van (investment) banking.
Na afronding van Kredieten 1, het uittekenen van het geraamte van K2 en het invullen van de juridische module van K2, ben ik teruggegaan naar het bankwezen. In die situatie heb ik meerdere malen, aan in dit geval bankcursisten uit de Regio Zwolle, de kredieten-begeleiding gegeven van mijn zelf geschreven cursus. Het NIBE organiseerde indertijd namelijk nog dergelijke begeleidingsbijeenkomsten. Grappig om je eigen werkstuk weer aan de praktijk te mogen toetsen.
Hilbert van der Zwaag
16 april 2015
Curriculum 1943-1968
Doc. en vakken Tweejarige ’43-’44 en ’47/48
Inschrijvingen ’45-’72
1976 Krediettraject in wording