Mijn betrokkenheid bij het NIBE ontstond in 1968. Dat heb ik beschreven in de onderstaande subparagraaf Mijn Maandblad.
In de de daaropvolgende 35 jaar heb ik bij en voor het NIBE van alles gedaan. In een tweede subparagraaf, Mijn Bibliotheek, verhaal ik over die affiniteit
Waaarom en hoe ik interviews ging doen voor Bank- en Effectenbedrijf licht ik uitvoerig toe in het hoofdstuk Nagedachten bij 144 interviews elders op deze site.
Mijn Maandblad
Het Tijdschrift is in mijn professionele leven van alles overheersende betekenis geweest. Na een verdronken adolescentie landde ik, 21 jaar oud, in januari 1968 bij Kas Buitenland van Amro Bank aan de Roode Steen in Hoorn, met slechts HBS-B. Eind april, in een verloren kwartiertje, – wachtend op procuratiehouder Schaper die weer eens mijn journaaltjes sluitend moest zien te krijgen – zag ik op het bureau van kantoordirecteur Huting een paar tijdschriften liggen. Ik bladerde wat en werd als door de bliksem getroffen:‘Goud, tussen goed en geld’ was de titel van een artikel van ene drs. M. Cohn. Dat iemand zó treffend de toen heersende valutaspanningen kon samenvatten. Het tijdschrift heette Bank- en Effectenbedrijf en Cohn werkte op het Economisch Bureau van de Amro Bank.
Het andere magazine was het toen nog bestaande Kwartaalbericht van Amro zelve. Daar stond een artikel in van ene dr. H.G. Advokaat, getiteld Reservevaluta in de branding. En wat bleek? Advokaat was de directeur van het Economisch Bureau. Wat zou ik graag werken met zo veel spitsvondigheid in de buurt!
‘Jou kunnen we hier toch niet vasthouden’ zeiden Huting en Schaper in juli, ‘er is een plaatsje aan de Herengracht’. In december 1968 was Michel Cohn mijn tafelchef op het E.B. van Amro; in 1972 haalde ik mijn akte M.O. Economie en in 1975 mijn doctoraal aan de VU.
‘Verwerk je scriptie – De SDR door de mand gevallen – eens tot een artikel, ik denk dat ze dat bij Bank- en Effectenbedrijf wel willen plaatsen’ adviseerde prof. De Roos. Inderdaad, zomer 1976 verscheen mijn eerste bijdrage. En van het een kwam het ander: ik trad in november in dienst bij Cursusbedrijf.
In mijn eerste Nibe-periode zal ik wel wat redactionele hand- en spandiensten hebben verricht, maar die (geheugen) sporen zijn goeddeels gewist. Wel staat me nog een ‘vrije’ vertaling bij – samen met Ed Kokelenberg, Hilbert van der Zwaag en Mädi Guépin – van een lezing van de Deen Knut Knudsen over bankopleidingen in Denemarken. Lachen, en ook nog Hfl 150 honorarium van Arthur Koning voor de pot.
In januari 1978 mocht ik bij Slavenburg’s Bank een Economisch Bureau gaan op- en inrichten. Van daaruit heb ik ook wel wat voor het Maandblad geschreven, voor de rubriekExamenvragen nader bezien bijvoorbeeld. En ook een Informatief ‘Groot en klein in het bankbedrijf’. Dat heb ik onthouden, omdat de voor mij alleraardigste tussenzin ‘Naar mijn ervaring meten vertegenwoordigers van grote banken zich ook in privé-optreden nogal eens de allure van hun werkgever aan’ nooit is afgedrukt. Arthur Koning antwoordde desgevraagd dat hij niet wist hoe dat nou kon!
Een ander stuk dat sneuvelde was mijn pleidooi tijdens de onroerend goed-crisis van 1981 voor het Franse systeem van verdergaande economische planning via het bankwezen, iets richting Banques d’Affaires dus. De toenmalige redactie had een tegenstuk geschreven dat veel meer overtuigde. Ik trok mijn eruptie terug. 2 Kanttekeningen:
. natuurlijk, mijn geforceerde artikel was ingegeven om bij mijn Franse bazen van Crédit Lyonnais een wit voetje te halen;
. ik herinner me uit mijn eigen tijd als redacteur niet dat de redactie ooit een tegenartikel heeft overwogen.
Over mijn entree als redacteur-secretaris per 1 januari 1983 heb ik in de paragraaf Fase 2 geschreven. En over mijn interviews valt te lezen in Naschrift bij 144 interviews op deze site. Minder bekend zal zijn, dat ik in die jaren ‘80 tientallen keren het Commentaar heb verzorgd.
Veel geleerd. Kymmell heeft gelijk: pas als je terugleest wat je geschreven hebt, weet je wat je gedacht hebt.
Jan Schipper
24 juni 2016
Mijn Bibliotheek
Voor mij is de kop ‘Mijn Bibliotheek’ oneigenlijk. Weliswaar heb ik er altijd veel affiniteit mee gehad, maar tot de bibliotheekstaf heb ik nooit behoord. Wel maakte de afdeling in jaren negentig deel uit van mijn aandachtsgebied.
Terzijde: In mijn Amro-tijd werd ik in 1971 door de directeur van het Economisch Bureau, dr H.G. Advokaat, gevraagd drs G. Bloch te willen helpen met het opzetten van een Amro-brede Centrale Documentatie Afdeling vanuit het literatuurbestand van het Economisch Bureau. Ik herinner me dat Ger Bloch van een bezoek aan de Nibe-bibliotheek terugkwam met allerlei fiches met daar op numerieke UDC-coderingen (Uniform Documentary Codes). Ons leek dat enerzijds veel te ingewikkeld en anderzijds onvoldoende uitgesplitst voor zo’n specialistische verzameling als wij voor ogen hadden. (JS)
Mijn eerste klus voor de bibliotheek van Nibe was vanuit het Economische Bureau van de Amro Bank in 1969: een flink aantal verhuisdozen met boeken vullen die de romp van de bibliotheek van Nibe zou gaan vormen. (Zie de paragraaf Een miskend kind).
Herfst 1976 kwam ik bij Cursusontwikkeling van Nibe in dienst. Zoals Verrijn Stuart 30 jaar eerder (zie de paragraaf Opbouw Cursusbedrijf) kon ik me niet goed voorstellen dat er bankmedewerkers zouden kunnen bestaan die niet gebiologeerd waren door de geldfuncties en alle bank wel en wee. Toen Roel de Swart zijn eerste begeleidingen deed in de collegezaal van Hgr 134 kon ik het dan ook niet laten bij de lessen in te breken om over het maandblad, de boekuitgeverij en de bibliotheek te vertellen. Ik zag achter in het zaaltje Van Driel wel zijn wenkbrauwen fronsen, maar was toch zeer teleurgesteld dat geen enkele van de begeleide cursisten na afloop enige interesse toonde om met mij de bibliotheek te bezoeken.
En toegegeven, ook voor Cursusontwikkeling had de bibliotheek niet echt veel meerwaarde: gewoon bankpersoneel eet gewoon brood, áls het al honger heeft, en geen ‘randen van pasteien’(curusuprospectus 1950, geciteerd in paragraaf Opbouw Cursusbedrijf). Wat niet wegneemt dat de bibliotheek met zijn vriendelijk personeel – Henk Blankevoort herinner ik me, en Ada Clewitz, Arie Schneider ook – voor de cursusontwikkelaars zelve een heel gezellige leestafel had.
Toen in de jaren tachtig Nibe-Opleidingen definitief dominant was geworden boven Verenigingsactiviteiten is door de Nibe-directie met veel nostalgie van alles bedacht om van de bibliotheek de Existenzfrage met ‘Ja’ te beantwoorden. Een van de listen was afstemming en uitwisseling met de afdelingen Documentatie van de grote banken. De automatisering zou het mogelijk maken de abonnements- en aanschafkosten voor de totale bedrijfstak fiks te drukken. De vele uren vergaderkosten, bij Nibe o.a. Cock Zijp, van Rabo Ton Karmiggelt, werden natuurlijk niet meegenomen.
Maar voor Nibe, en daarmee ook voor de branche, heeft de bibliotheek wel een belangrijke ‘imago en marketing’-functie vervuld. Duizenden studenten/potentiële bankmedewerkers vonden er naast scriptie-grondstof ook stijl, cachet en affiniteit. In 1994, het laatste jaar waarvan cijfertjes bekend zijn, kwamen er 2600 bezoekers. 10 Per werkdag is bepaald geen drukte van belang, maar de initiatiefnemers van Nibe uit de jaren vijftig en zestig zouden het een doorslaand succes hebben gevonden: een dragende muur onder het statutaire doel van bevordering van de belangstelling etc.
Ook onderwijsgevenden waardeerden de Nibe bibliotheek. Toen ik eind jaren ’90 bij Risseeuw, directeur van het MKB-instituut van de VU, aanklopte voor vertrouwelijke cijfertje over de winstgevendheid van assurantiebemiddeling – hij had voor het Verbond onderzoek gedaan – kreeg ik die gemakkelijk mee ‘want jullie helpen mijn studenten ook altijd zo goed op pad en jullie vertrouw ik wel’.
Maar de tijdgeest vond een Instituut een anachronisme en bedrijfseconomisch is zo’n bibliotheek alleen maar een zware kostenpost, in meters en in uren. 250 Gulden per passerende student is wel een erg grote subsidiëring.
Bijzonder materiaal ging naar NEHA, Nederlands Economisch Historisch Archief. Het meeste ging naar de papierhandel. Vreselijk om al die andere fraaie titels zo te moeten afwaarderen.
Bij mijn laatste bezoek, voorjaar 2015, in de kelder van Herengracht 205 trof ik daar nog een aantal stalen ladenkasten aan vol met bibliotheekfiches – nog steeds UDC-codes! – die kennelijk niemand nog had durven weggooien.
Jan Schipper
21 juni 2016